Na 48 jaar kampen slachtoffers gijzeling school Bovensmilde nog met klachten
De gijzeling in 1977 van leerlingen en leraren van een basisschool in Bovensmilde heeft op veel slachtoffers nog altijd veel impact. Een klein deel kampt met zware mentale klachten en het aantal vermoedelijke gevallen van PTSS ligt hoog. Veel oud-leerlingen voelen zich in de loop der jaren te weinig gesteund.
Dat zijn een aantal conclusies na een groot onafhankelijk onderzoek door het ARQ Nationaal Psychotrauma Centrum, waar drie jaar geleden om is gevraagd. De onderzoekers richtten zich op de ervaringen van toentertijd getroffen leerlingen, leraren en hun naasten. Aan het onderzoek deden onder anderen 45 oud-leerlingen mee, evenals enkele betrokken leraren en 25 naasten van de slachtoffers.
Gijzeling en treinkapingDe gijzeling door vier Molukkers begon op 23 mei 1977. Ze drongen de Drentse school binnen en hielden 105 kinderen en vijf leraren vier dagen gegijzeld. Toen werden de kinderen, van wie een deel ziek was geworden, en één leraar vrijgelaten. Tijdens de gijzeling werden leerlingen en leraren bedreigd met wapens en het opblazen van de school.
De andere leerkrachten kwamen pas op 11 juni vrij, nadat het leger was ingezet. Op die dag maakten mariniers ook een einde aan een treinkaping van Molukkers bij De Punt, zo'n 20 kilometer verderop.
Met de gijzelingsacties wilde de Molukse jongeren de Nederlandse regering dwingen actie te ondernemen om de vorming van een Zuid-Molukse staat mogelijk te maken.
Ook de nasleep van de gijzelingsacties hebben impact gehad op de slachtoffers. De sfeer in het dorp bleef "dreigend", staat in het onderzoek. "Er ontstonden conflicten tussen inwoners uit de Nederlandse en Molukse gemeenschappen. Politie en ME waren aanwezig en de gegijzelde kinderen gingen onder bewaking naar school. Deze veranderingen stonden in schril contrast met het zwijgen over de gijzeling en de houding van de dorpsgemeenschap, die deed alsof er niets was gebeurd."
Een op de vijf oud-leerlingen die meededen aan het onderzoek zegt nog altijd behoefte te hebben aan meer steun, onder meer op zorggebied. Bij de groep naasten gaat het om een op de zes. Ze hebben vooral moeite met de verwerking van de gijzeling en de nasleep ervan en kampen met posttraumatische klachten.
Deelnemers gaven aan dat die steun voor een deel ontbrak; vooral de rijksoverheid, gemeente en hulpverleners hebben het in hun ogen laten afweten. De meeste leerlingen zeggen zich niet erkend te voelen vanuit de overheid en de samenleving; ze houden de toenmalige regering medeverantwoordelijk voor de aanleiding van de gijzeling en het gebrek aan nazorg. De impact van de gijzeling zou zijn gebagatelliseerd.
Zwijgen doorbrekenStaatssecretaris Arno Rutte (Justitie en Veiligheid) noemt het belangrijk dat de slachtoffers met dit onderzoek "een stem hebben gekregen, dat de stilte achteraf daarmee is doorbroken". Hij wil onder meer een centraal punt instellen waar gedupeerden steun kunnen vinden. Van daaruit zouden ze ook de juiste (na)zorg moeten krijgen, evenals praktische hulp.
Verder wil Rutte kijken naar de aanbeveling om mensen die nog last hebben van posttraumatische klachten of schade een "financiële tegemoetkoming" te geven. Ook komt er, in samenspraak met getroffenen, een informatie- en herinneringspunt. Dat moet onder meer meer bekendheid geven aan de gebeurtenissen van toen en "het zwijgen doorbreken". Of dat een online of fysieke plek wordt, is nog onduidelijk.
Publieke excuses namens het kabinet, zoals veel slachtoffers ook op zijn plaats zouden vinden, wil Rutte niet toezeggen. Hij zegt dat uit het onderzoeksrapport niet de conclusie kan worden getrokken dat de overheid met de kennis van toen anders had moeten handelen.